NAP en de strijd om droge voeten: wonen onder het peil

LF9 NAP-route
21 maart 2022

De LF9 NAP-route volgt grofweg de lijn waar de bodem op het NAP-peil nul ligt. De route loopt globaal langs de grens die Nederland zou hebben als er geen waterstaatkundige werken zoals dijken en sluizen zouden zijn. Met de klimaatverandering en de recente overstromingen in ons land, is dit onderwerp actueler dan ooit. Alle reden dus om eens stil te staan bij de strijd van de Nederlanders tegen het water. In deze reeks nemen we je mee in de strijd om droge voeten.

Wonen in een woestenij

In de natte woestenij die de natuur in laag Nederland had neergelegd was menselijke bewoning alleen mogelijk op plaatsen met een goede natuurlijke ontwatering en een relatief hoge ligging: de strand- en kwelderwallen langs de kust en de oeverwallen langs de rivieren. Die oeverwallen bestonden uit grof, door de rivier aangevoerd materiaal: zand en grind in verlaten beddingen. Deze hoge plekken vormden de basis van waaruit de lager gelegen gebieden zijn ontgonnen.

Terpen en wierden

Mensen die zich permanent vestigden op het lage land kregen al snel te maken met de grillen van de natuur. De ene vloed bleek hoger dan de andere, vooral als deze gepaard ging met storm en een ongunstige maanstand. Men ging zich geleidelijk aan steeds beter wapenen tegen extreme waterstanden. De mensen verhoogden hun eigen woonomgeving altijd al vanzelf met afval en mest, maar toen door klimaatveranderingen het overstromingsgevaar groter werd, ging men de erven extra verhogen met klei en zoden. Zo ontstonden de verhoogde woonplaatsen, die in Groningen wierden worden genoemd en in Friesland naderhand terpen zijn gaan heten.

Markeringen in bomen

Ook op andere plaatsen, zoals langs de rivieren, werden verhoogde woonplekken gemaakt, die ervoor zorgden dat de boerderijen tijdens overstromingen op eilandjes kwamen te staan die boven de ondergelopen omgeving uitstaken. Waarschijnlijk is men bij het bepalen van de vereiste hoogte van wierden en terpen uitgegaan van de hoogste vloed die werd gemeten. Door deze op de een of andere manier vast te leggen, bijvoorbeeld met een merkteken in een boom, had men een referentiepunt. Op dat moment was er sprake van de eerste voorloper van wat nu het NAP is.

Hoe hoog komt het water bij jou?

Dijken

De dijkaanleg begon rond het jaar 1000 door terpen, kwelderruggen en oeverwallen met elkaar te verbinden. In de riviermondingen werden zijlen aangelegd, zelfwerkende sluizen. Deze loosden bij eb het overtollige zoete polderwater, maar werden bij vloed door het opkomende zeewater dichtgedrukt. Vanaf de 13e eeuw was er langs de hele kust op plaatsen waar duinen geen bescherming boden een doorgaande zeedijk.

Langs de grote rivieren werd vanaf ongeveer het jaar 1000 begonnen met de aanleg van dijken langs hele dorpen. Eerst werden de gaten tussen de oeverwallen ter hoogte van het dorp opgevuld. Door vervolgens aan de hoge zijde van het dorp zijkaden dwars op de rivier aan te leggen en later ook achter kaden aan de achterkant van het dorpsgebied, werd voorkomen dat bij overstromingen stroomopwaarts het water via het dorp wegstroomde. Dit leidde tot conflicten met buurdorpen, die door de belemmering van de natuurlijke waterafvoer langer met het water bleven zitten. Een ander gevolg was dat de dijken de rivierbedding nauwer maakten en het water als het ware opgesloten werd, waardoor het langzamer wegstroomde en hoger werd opgestuwd. Bijgevolg ontstonden stroomopwaarts eerder overstromingen.

Zo maakte de ene dijk de andere noodzakelijk, zowel meer stroomopwaarts als aan de andere oever van de rivier. Omstreeks 1400 had het hele rivierengebied een gesloten stelsel van dijken. Ook ontstond er geleidelijk coördinatie in het beheer van de dijken, eerst via richtlijnen van graven en hertogen, die werden vastgelegd in “dijkbrieven”, later door het instellen van waterschappen.

Hoe het NAP het referentiepunt werd lees je in het volgende blog! Eerder kon je lezen over het ongerepte water.  

Geschreven door

Marina

Informatie

Gerelateerde artikelen